Onder je banden,
over het asfalt,
naast je de vangrail.
Gas met je voeten,
stuur in je handen,
blik op oneindig.
Prikkende ogen,
geluid van de motor,
machine met paardenkracht.
Achter je afscheid,
hier is het heden,
voor je de toekomst.
Hoe verder je gaat, je weet:
dat wat je achterlaat,
zit je op de hielen.
Welke kant op,
kan je niet schelen,
als het maar weg is.
Praten met niemand,
hoor je haar stem nog,
Hilversum 3 maar aan.
Wind heb je tegen,
net als de regen,
alleen met jezelf nog.
Honderd en veertig,
zij achtervolgt je,
verdriet vergezelt je.
Hoe verder je gaat, je weet:
dat wat je achterlaat,
zit je op de hielen.
Een uur, twee uur, drie uur,
vier uur, vijf uur, zes uur,
zeven uur, acht uur, negen uur,
tien uur geleden.
Weer een kilometer,
weer een kilometer,
weer een kilometer.
Vlieg op de voorruit,
mis je die kat net,
plet je een egel.
Dat je daar weg moest,
dat wist je zeker,
nu ben je de weg kwijt.
Rond een rotonde,
zoveelste afslag.
“Zal ik maar teruggaan?”
De hemel verkleurt al,
een ochtend later,
niet verder dan gisteren.
Hoe verder je gaat, je weet:
dat wat je achterlaat,
zit je op de hielen.
Liedtekst, album: Tegen de Tijd
© Bram Vermeulen
Bij overname tekst naamsvermelding